Pieter Schuyl de Walhorn was op 24 juli 1600 geboren als zoon van Wilhelm Schuyl van Walhorn, raad en rentmeester te Dalhem en Valkenburg en Anna van Panhuys. Sinds 1630 was hij rentmeester der geestelijke goederen in de stad ’s-Hertogenbosch en in het kwartier van Maasland. Ook maakte hij vanaf 1647 zesmaal deel uit van de stedelijke schepenbank. In het eerstgenoemde jaar was hij president-schepen. Jarenlang woonde hij in het Bonenfantenhuis aan de Papenhulst, dat na de verovering van de stad in 1629 als geestelijk goed verbeurd was verklaard. Zijn eerste vrouw, Clara Sweerts de Weert, was een dochter van David Sweerts de Weert, die in 1629 door Frederik Hendrik was benoemd tot schepen van ’s-Hertogenbosch. Uit dit huwelijk werd één zoon geboren, genaamd Willem. Gezien de geboortedatum van deze zoon en de sterfdatum van zijn moeder, zal deze laatste in september 1636 in het kraambed zijn gestorven. Pieter Schuyl de Walhorn huwde nadien met Anna Stas, een dochter van Pieter Stas of Staets, raadsheer in de Raad van Brabant te ’s-Gravenhage. Na zijn overlijden werd Pieter Schuyl de Walhorn begraven op het hoogkoor van de Sint-Jan, waar hij in 1659 een grafkelder had laten aanleggen ‘naest de begravenisse van Gijsbrecht Pieck, raet deser stadt’. Ook zijn eerste vrouw werd daarin bijgezet. Uit het huwelijk van Pieter Schuyl de Walhorn en Anna Stas werden tussen 1641 en 1652 vier dochters en drie zonen geboren. Zijn dochter Maria (1651-1739) trouwde in eerste echt met Jan van der Does, kapitein der mariniers en in tweede echt met Han Jurriaan baron van Baltwein van Tweebrugge, heer van Callenbach en Eckersweiler, generaal-majoor van de cavalerie, die bezweek aan de verwondingen die hij opliep in de slag van Oudenaarde (1708) tijdens de Spaanse Successieoorlog. Pieter Schuyls zonen Willem (uit zijn tweede huwelijk) en Jacob, de jongste zoon, waren beiden jurist. Zij studeerden in Leiden en Harderwijk. Willem werd in 1667 toegelaten als advocaat bij het Hof van Holland. Jacob promoveerde in 1672 in Harderwijk tot doctor in de beide rechten. Beiden zouden, respectievelijk veertien en acht keer, plaatsnemen in de Bossche schepenbank. Jacob Schuyl de Walhorn werd eveneens in de Sint-Jan begraven, vermoedelijk onder zerk 340 (zie aldaar). | 430 |
H. Bots, J. Matthey, M. Meyer, Noordbrabantse studenten XLIV (1979) 33
M. de Haas, Bossche scholen van 1629 tot 1795 (1926) 30, 32, 33, 124, 170, 174
Jan van Oudheusden en Harry Tummers, De grafzerken van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch (2010) I. 123